Kavish Sewnandan: De opmars van ‘opa’ en ‘oma’

Reacties zijn gesloten

Al vanaf mijn vroege jeugd ben ik opgegroeid met de surinaams-hindostaanse normen, waarden en omgangsvormen. Mijn ouders vonden het zeer belangrijk dat ik als geboren en getogen Nederlander een duidelijke identiteit meekreeg en bovenal om hier trots op te zijn. Op mijn vierde brachten mijn ouders mij voor het eerst mee naar Suriname en ik vond het er geweldig! Ik ben mijn ouders nog steeds dankbaar voor het feit dat ze mij op jonge leeftijd hun thuisland lieten zien en mij kennis lieten maken met mijn adja, adji (opa en oma van vaders kant) en nani (oma van moeders kant). De culturele bewustzijn die ik toen meekreeg, is sindsdien nooit verdwenen. Bij steeds meer jongeren van mijn generatie die in Nederland opgroeien, zie ik echter dat dit culturele bewustzijn door tal van factoren steeds meer verdwijnt en hiermee ook aanspreektermen als adja, adji en nani. Het gevolg: de opmars van ‘opa’ en ‘oma’!

Toen in de jaren ’70 en ’80 de eerste surinaams-hindostaanse immigranten in grote golven aankwamen in Nederland leefde er onder een deel van deze groep een zekere schaamte voor het thuisland. Suriname stond volgens hen voor armoede, chaos en gold zeker niet als land waar je trots op kon zijn en waar je naar terug kon verlangen. In veel gevallen werden complete huizen verlaten, verkocht of verhuurd en grote stukken landbouwgrond werden soms overwoekerd achtergelaten. Een groot deel van deze migranten had het in Suriname niet breed en leefde vaak net boven of onder de armoedegrens. Daarnaast kwamen veel migranten niet uit de hoofdstad Paramaribo maar uit agrarische districten als Commewijne en Saramacca. Het vooruitzicht op een financieel stabiel leven in het ‘rijke Europa’ trok veel migranten over de streep om Suriname en masse te verlaten. Nederland was het land om trots op te zijn en blijkbaar niet Suriname.

De eerste gezinnen die in Nederland aankwamen werden door het spreidingsbeleid over heel het land verspreid. In de vier grote steden Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Amsterdam, werden deze gezinnen ondergebracht in sociale huurwoningen die zich vaak in erbarmelijke staat verkeerden. Ondanks de armoedige situaties waarin deze gezinnen zich bevonden in het ‘rijke Europa’ moesten velen echter nog steeds niets meer van Suriname hebben. Het gevolg van deze keuze is dat veel surinaams-hindostaanse kinderen en jongeren die destijds in Nederland opgroeiden hun binding met het thuisland verloren. Vaak werden deze kinderen ook bang gemaakt door hun ouders met verhalen over dagelijks geweld, chaos en anarchie en werd Suriname als absoluut no go-area verklaard. Ik verbaas mij bijvoorbeeld nog steeds over het feit dat er hindostanen zijn die sinds de ’70 en ’80 nooit meer hun thuisland hebben bezocht. Ook hindostaanse jongeren van mijn generatie, die alle uithoeken van de wereld hebben bereisd, hebben in veel gevallen nooit de moeite genomen om het land van hun ouders te ontdekken en om te ervaren waar de bron van hun identiteit ligt.

Nu de band tussen het thuisland Suriname en de eerste generatie hindostaanse kinderen in het Nederland van de jaren ’70 en ‘80 steeds meer werd ‘doorgeknipt’ door de ouders, werd ook een deel van de identiteit van deze kinderen en jongeren ontnomen. Zij kwamen in overwegend blanke schoolklassen terecht zonder een idee te hebben waar ze nu eigenlijk vandaan kwamen, waarom ze überhaupt in Nederland waren, waar hun identiteit uit bestond en waarom ze van die lastige namen hadden die de blanke Nederlanders maar moeilijk konden uitspreken. Een reflex van deze kinderen was om dan in veel gevallen de uitspraak van hun naam te ‘vernederlandsen’ zodat ze makkelijk waren uit te spreken. Een ander reflex was om je overdreven ‘Nederlands’ te gedragen; dat wil zeggen dat je bewust je accent veranderde (Surinamers zeggen dan spottend dat je een ‘aardappel in je keel hebt’), je alleen met blanke Nederlanders omging (want dat werkte statusverhogend), je absoluut geen interesse in Suriname toonde (want dat was volgens de ouders alleen maar chaos en anarchie), je absoluut geen interesse toonde in Surinaamse muziek en cultuur (want inferieur aan Hollandse/Amerikaanse muziek) en, last but not least, dat je uitsluitend Nederlandse aanspreekvormen als ‘opa’ en ‘oma’ gebruikte.

De opmars van Nederlandse aanspreekvormen als ‘opa’ en ‘oma’ komt voort uit de keuze die de eerste surinaams-hindostaanse ouders in de jaren ’70 en ’80 in Nederland hebben gemaakt. In plaats van deze kinderen een zekere trots voor het thuisland en voor de eigen, prachtige hindostaanse cultuur en omgangsvormen bij te brengen, werden slechts angstverhalen over Suriname doorgegeven. Deze kinderen werden zodoende in de richting van een identiteitscrisis geduwd: aan de ene kant werd hun eigen culturele achtergrond als inferieur beschouwd terwijl ze aan de andere kant niet volledig werden geaccepteerd door hun blanke studiegenoten. En juist deze kinderen vormen een groot deel van de ouders van nu. Of dit nog te herstellen is, is maar de vraag. Zolang er veel hindostanen zijn die zich schamen voor hun culturele achtergrond en de Hollandse cultuur als ‘superieur’ beschouwen, kunnen wij als gemeenschap geen stappen voorwaarts zetten richting een sterkere, culturele bewustzijn. Dus voor de hindostanen die al 30 jaar lang Suriname niet meer hebben bezocht, zeg ik: wees niet bang en koop eens een ticket (zodra Covid verleden tijd is) 😊.