Prem Dihal: Verhalen van Kwatta: Derde tot Vijfde Rijweg – De náu

Reacties zijn gesloten

De náu was een assistent van een pandit in de Hindoestaanse traditie. Het woord ‘náu’ komt van het Hindi-woord ‘naukar’, wat ‘dienaar’ betekent. De náu bracht de uitnodigingen rond, ondersteunde de pandit bij het uitvoeren van rituelen en ceremonies. Over het algemeen kon de náu worden belast met het klaarzetten van de benodigde materialen, zoals bloemen, fruit en wierook en het zorgen voor alles wat nodig was voor de ceremonie. De náu werd ook gewaardeerd voor zijn toewijding aan de pandit en de gemeenschap.

Bij de Hindoestanen ging vroeger een man, een náu, huis aan huis om de familie uit te nodigen voor een huwelijksfeest of voor andere mededelingen/aankondigingen. Als de náu de uitnodiging doorgegeven had, dit gebeurde altijd mondeling, dan overhandigde hij één kruidnagel of enkele korrels geel gekleurde rijst. Gekleurde rijst was er meer werk aan voor de náu en als het nat werd, was het geen pretje voor hem. Vervolgens kon je hem ‘belonen’ met rijst of toentertijd met 5 of 10ct. En het leuke voor hem (vrijwel altijd een man), was dat hij rijst kreeg uit de voorraad die de genodigde in huis had. Dus hij kreeg vaak genoeg rijst van goede kwaliteit! Een náu die ik kende, speelde daar handig op in door met twee rijstzakken (van die blomzakken) rond te fietsen; in de ene rijst van lage kwaliteit (gebroken korrels) en in de ander rijst van goede kwaliteit (hele korrels, bijvoorbeeld DiMa of Rexora-rijst). Zo kon hij thuis een rijstwinkeltje runnen en kon hij wat extra verdienen naast zijn magere inkomsten. Als het feestje plaatsvond was de náu ook als hulp voor de familie en de pandit. Daar kreeg hij ook een vergoeding voor. Het kwam wel eens voor, dat hij groenten en/of fruit meekreeg.

Voor al de materialen die nodig waren, was er per regio een vereniging, pancháyat bartan samáj genaamd, die een gezamenlijke depot beheerden. Leden konden hiervan gebruik maken. Niet-leden konden dat ook, maar dan tegen een schappelijke vergoeding. Het ging om bekers, borden, zinkplaten, stoelen, banken, tafels, kundh en overmaatse potten en pannen, táwá (ijzeren bakplaat), deegrollers/platen, keukenbestek etc. en allemaal aangepast aan de hoeveelheid. Wat dacht je van houten pollepels van het formaat roeispaan. De náu wist goed de weg van en naar het depot.

Op de dag van het feest was de náu druk bezig om bijvoorbeeld eetgerei te wassen/schoon te maken, alle materialen voor de hawan/pujá gereed te zetten voor de pandit. ’s Avonds tijdens het feest deed hij dan ook nog de afwas en dat was altijd met de hand. Hij had best wel een arbeidsintensieve taak. Je kunt je voorstellen dat het veel werk was, want op een Hindoestaans huwelijksfeest komen toch gauw een paar honderd mensen.

Bij een muran schoor de náu het hoofdhaar van het kindje dat weer werd opgevangen door een phuwá in een stuk deeg, dichtgevouwen en vervolgens aan een oppervlaktewater ‘toevertrouwd’ meestal een rivier.

Gaandeweg zijn deze functies verdwenen. Uitnodigingen werden per post gestuurd met een kruidnagel erin geplakt en inmiddels gaan de uitnodigingen ook per e-mail of WhatsApp. Vele onderdelen werden door familieleden overgenomen en werden taken als afwassen uitbesteed aan ingehuurde krachten. Dat betekende het einde van deze fysiek zware functie. Op Kwatta was er een ‘beroeps-náu’. Hij heette Bharos Chebile en woonde bijna ter hoogte van het kilometerpaaltje 10. Er was nog een parttimer namelijk Jamuna die het naast zijn schaafijsverkoop op de lagere scholen bij Derde Rijweg, deed. Helaas heb ik geen foto’s van een náu en mocht er iemand foto’s hebben dan hoor ik dat graag.

Eén van de beroepen onder de Indiase contractarbeiders en hun nakomelingen was de náu of kapper. Personen met dit beroep waren meestal degene die haren knippen en scheren. De náu is een belangrijke figuur die aanwezig is bij de laatste handelingen ten behoeve van de doden of shrad, aangezien hij degene zou zijn die het haar afscheert van familieleden die rouwen. We zien dat ook binnen de Caraïbisch-Indiase diaspora, omdat hij was opgenomen in deze religieuze aspecten, zijn taak zich uitbreidde tot het helpen bij het bereiden van de bedi, een huwelijksmakelaar en het bereiden van het voedsel dat werd gebruikt voor offergaven bij pujá’s. De vrouw van de náu wordt naunī genoemd. De naunī raakte meer betrokken bij het uitvoeren van de uitgebreidere taken van haar man die verband hielden met religieuze verplichtingen.

Op de webpagina van Global Girmitiya kwam ik het onderstaande tegen:

“Remember in Fiji as well these náus were travelling with a bag with clippers/scissors/shaving blades house to house doing their barbery work– as said they were asset in many functions of death–marriage–pujas — distributing coloured rice for wedding invitation on either foot or horseback — when invitation were given as per coloured rice–telwán–bhatwán–sádi– the receiver of wedding news would give some rice/flour/sugar/salt within his reach to this náu — and naunis did their housework–such were the old days which aint gona come — but truly so lively — those were the days !!”

“Offerings like Siddhá after death ceremonies was always given to the Náu”.

“Called as Nái in mainstream Hindi. Hajaam in Urdu.”

“In villages of East India mainly eastern U.P. and Bihar, the Male is called ‘hajaam’ their wife ‘hajminiyaa’”.

Roy Ramautarsing brengt in zijn boek ‘Dialoog met drie culturen” een ode aan deze eigentijdse opvallende dienstbode. Daaruit een passage:

“Are o, koi hè!” (“Hallo, is er iemand?”)

Op het erf kwam een man aangelopen met een halfgrijze baard, qua leeftijd geschat achter in de vijftig, misschien een begin zestiger. Omdat ik hem dikwijls gezien had wist ik dat het de Náu was, ook herkenbaar aan de onafscheidelijke lange hardhouten loopstok en zijn grote jute rugzak. Daar ging zo’n beetje van alles in wat de genodigden genegen waren mee te geven bij zijn nooddruftig bestaan: een of meer glazen rijst die de zak binnengleden, pepers, vruchten, flessen Cola, verse groenten, kortom datgene wat je kon missen en daarmee was hij bijzonder dankbaar en zelden ontevreden. Of liet hij zijn onvrede nimmer blijken, altijd maar lachen?  Nota bene was het niet de gewoonte dat hij direct daarna de plaat poetste, nee hij bleef een poos praten over van alles en nog wat: welke de geplande activiteiten op de bruiloft waren en hoeveel gasten er zoal verwacht werden. Soms kreeg je ook te horen wat de achtergrondkarakteristieken van de bruid en bruidegom waren, rijk of arm of middenstanders. Het was een gegeven dat de meest bedeelden (lees: de gefortuneerden) meer amusement konden bieden dan de overige gezins- en familietypen. Het had dus gewoon met geld te maken dat de bezoekers vergast werden op comfortabele verpozingen. Ik weet dat de feestdata nimmer werden opgeschreven, het werd gewoon ingeprent. Want er was geen elektronische agenda of Excelfile, een memo-notitieblok was bovendien lastig te krijgen. Het voordeel was dat er meerdere mensen aanwezig waren tijdens het bezoek van de Náu, zodat de setting een extra glans kreeg. Je wilt natuurlijk erbij zijn om maar niets te hoeven missen. Mijn tante altijd in voor snaakse opmerkingen, gelardeerd met een cynisme waarvan je je kon afvragen of het wel of niet door de beugel kon. Maar ze zorgde voor afleiding, gaf de communicatie een smoel, al was het om het monotone gesprek een opzwieper te geven.

Als je hem aanbood om te gaan zitten deed hij dat nooit, hij prefereerde staande te blijven op één been, het andere gevouwen op het standbeen. En dat kon akelig lang duren, soms uren. Ook leek het erop – nee het was gewoon zo – dat hij uit eigen beweging geen aanstalten maakte om te vertrekken. Niet omdat hij dat niet wilde, nee dat was uit bescheidenheid, zonder permissie bleef hij staan keuvelen. En als hij wegging keek ik hem nog lang na, net zo lang totdat hij uit het zicht was verdwenen op weg naar de volgende uit te nodigen gasten. Nee, niet door sneeuw en ijs of een ijzige wind, wel door de verzengende hitte of dat hij in de regentijd door en door nat werd. Zo kon de besproken datum niet ontglippen, elkaar verwittigen was een enorme steun. En als er zo’n uitnodiging kwam dan stond het ondubbelzinnig vast dat het een enorm feest zou worden met volop eet- en drinkgenot en livemuziek. En dan maakte het ook nog veel uit of het in de stad was of op het platteland.

Voor geen van de náu’s op Kwatta kwam er opvolging en het beroep verdween ‘van de straat’, want ze gaan de huizen niet meer langs met uitnodigingen, en is vandaag de dag alleen nog aanwezig in de mandirs waar ze vooral de pandit ondersteunen. Op Kwatta zijn er nu (2024) nog náu’s actief bij de Krishna en de ‘Upkar’ mandir.