In 2007 werkte ik al een tijdje voor De Haagse Hogeschool eerst op freelance basis en later in vaste dienst. Ik heb er in totaal 15 jaar gewerkt en verschillende functies bekleed. Ik begon als vaardighedendocent en werd in de loop der tijd grondlegger van de leerlijn rond diversiteit en inclusie. Als docent/onderzoeker bij het lectoraat Burgerschap en Identiteit, als hogeschooldocent en als teamleider heb ik me kunnen ontwikkelen binnen mijn vakgebied en vaardigheden daarbuiten kunnen opbouwen. Bitterzoet kijk ik terug op die tijd, ik was in 2007 in mijn team de enige persoon van kleur en het gesprek voeren over diversiteit, daar was weinig ruimte voor.
Goed terug naar 2007, ik was toen op een conferentie binnen onze academie (dat hete toen nog zo). De conferentie ging over Diversiteit op de werkvloer. Tijdens de wrap-up werd mij gevraagd: ‘Hoe weet je nou zeker dat je niet op basis van je kleur bent aangenomen?’ Voor de context is het goed om het volgende te weten. De Haagse Hogeschool had in die tijd een aantal discriminatiezaken lopen zowel van medewerkers (waaronder collega’s van onze eigen academie) en studenten. De hogeschool heeft alle zaken in die tijd verloren. In die tijd was ik best heel jong en ik was flabbergasted door die vraag, ik voelde me zo ongemakkelijk.
Want werd er nu gesteld dat elke gekleurde vrouw op straat deze functie zou kunnen vervullen of op z’n minst aangeboden zou kunnen krijgen op basis van kleur? Of was dit een degradatie van de gehele beroepsgroep docent, iedereen kan docent worden? Of was het beiden? Let wel dit was in een tijd dat de meeste docenten met een HBO diploma, zonder een woord fatsoenlijk Engels te kunnen spreken of schrijven, zonder BKE of PDV (dit zijn lesbevoegdheden), zonder een onderzoeksfunctie te hebben bekleed, les konden geven. Een grootdeel van de collega’s had ook deze achtergrond en daar stond ik met een HBO diploma opzak (en de hierbij horende werkervaring), mijn universitaire opleiding en een afgeronde PDV en Cambridge Engels op C1 niveau. Daarnaast spraken de evaluaties van mijn lessen boekdelen in de positieve zin. Zo rustig mogelijk weet ik te antwoorden, dat ik door drie sollicitatie rondes heen ben gekomen en als dat alleen op basis van mijn kleur positief is uitgevallen, dat het dan maar zo is. Dat het voor mijn kwaliteit, inzet en ontwikkeling niet uitmaakt. Het maakt uit dat ik er ben, zo redeneerde ik in die tijd. Het is lang geleden en toch herinner ik het me als de dag van gister.
Sindsdien ben ik in mijn werk op De Haagse Hogeschool en ook op mijn andere werkplekken dit soort overduidelijke manieren van het inzetten van tokenisme, culturalisering en eenzijdige identiteitstoekenning tegengekomen. Ik zie dit ook terug komen bij anderen op TV, in interviews, in de manieren van spreken en uitwisselen en in de ruimte die er wordt in genomen om ongemakkelijke vragen te blijven stellen. Vragen die enerzijds niet relevant zijn voor de context en anderzijds ook als onbeschoft kunnen worden weggezet.
Afgelopen week spreek ik met een PR-manager die graag voor één van de choreografen een nieuwe bio laat schrijven. Hij weet me te vertellen dat de choreograaf in kwestie niet op zijn etnische achtergrond maar op zijn choreografische- en danskwaliteiten zich wil profileren. We raken in een geanimeerd gesprek waarin mij duidelijk wordt hoe de talentvolle choreograaf vaak wordt neergezet. Zijn etnische identiteit, zijn werk als choreograaf en zijn inspiratie worden op één hoop gegooid en dat wil hij voor deze frisse start niet. Ik ga volgende week met hem praten en ik hoop dat ik hem in zijn professionaliteit recht kan doen, met mijn schrijven. Ik wil hem in mijn schrijven niet weg te zetten als token, als cultuur als eenzijdige identiteit, maar als professional.
De afgelopen dagen zijn voor Frankrijk in een al turbulente periode, met op de achtergrond een pijnlijke recente geschiedenis, extra zwaar. De geweldpleging aldaar en de naweeën ervan zijn in de samenleving, in de politiek en op persoonsniveau te voelen, ook buiten de Franse grenzen. Dat was ook zo toen op 11 september 2001 de Twin Towers vielen. Er gebeurde iets in de samenleving waardoor het geoorloofd werd, in de publieke ruimte, etniciteit, cultuur en religie te verbinden aan schuld. Waarbij individuen die niks met het geweld te maken hadden, zich moesten gaan distantiëren van daden die niet eens in hen op zouden komen. De personificatie van het geweld met een religieuze identiteit of een etnische identiteit is er één die ik als zeer problematisch acht.
In de tijd van de val van Twin Towers werkte ik in een verzorgingshuis bij de receptie. Ik werd na de val, te pas en te onpas verantwoordelijk gesteld voor de val van de Twin Towers. De dag na de gebeurtenis kwam er een bewoner met een flinke pas, op mij aflopen. Hij zegt: ‘Het komt allemaal door jullie!!! Julie horen hier niet, met je rare dansjes en je gekke gebeden en dat gedoe.’ Ik voel het terwijl ik dit opschrijf nog door mijn lijf gieren, ook al is het 19 jaar geleden. Als ik als Hindoe mij in de publieke ruimte zou moeten uitspreken tegen het geweld in India en mij daarover zou moeten verdedigen, zou ik dat persoonlijk heel vervelend vinden, het zou me raken en ik zou het bij me dragen. Schuld en schande zijn mijn inziens geen dragers voor verbinding, delen en helen zijn volgens mij betere alternatieven.
Een paar weken geleden zat ik in gesprek met een aantal collega’s met verschillende posities in onze organisatie. We spreken elkaar over diversiteit en inclusie en over hoe we dit onderwerp op verschillende manieren goed kunnen agenderen. Ik ben ‘the new kid in town’ dus mijn directe collega vraagt mij om mezelf voor te stellen. Ik zeg mijn naam en mijn functie en wil het stokje doorgeven. Mijn waarderende collega dringt aan nog iets meer over mijn ervaring en kennis te vertellen met betrekking tot gelijkwaardigheid, diversiteit en inclusie. Nadat ik mijn introductie iets uitgebreider uit de doeken heb gedaan stelt één van de andere collega’s een vraag. ‘En wat is je achtergrond?’ luidt het. Ik kijk haar vragend aan: ‘Wat bedoel je daar precies mee? Ik dacht dat ik net had uitgelegd wat mijn professionele achtergrond is? Heb je daar nog een vraag over?’ Er valt een stilte die zij oppakt: ‘Nee, ik bedoel we zien dat jij niet van hier bent. Vandaar mijn vraag, wat is je achtergrond.’ Ik reageer in alle rust: ‘Ah, ok dat wil je weten. Nou goed dat vind ik een persoonlijke en nog al onbehoorlijke vraag, dus ik ga daar op dit moment niet op in.’ En voor iedereen die hier nu in het gesprek zit, in mijn werkwijze vind ik het niet erg om het ongemakkelijke te duiden. Kunnen we gezellig met elkaar ongemakkelijk zijn.’ Iedereen inclusief ikzelf begint te lachen. We gaan over op de orde van de dag, een plan maken om de onderwerpen gelijkwaardigheid, inclusie en diversiteit zo goed mogelijk op de kaart te zetten.
Mama waar gaat je column van de komende maand over? Terwijl ik druk aan het typen ben zeg ik Awkward. ‘Alles is awkward, Mama,’ is zijn reactie, een reactie van een 15-jarige. Ik moet lachen, hij heeft gelijk, we leven in ongemakkelijke tijden, het is aan ons of we het ongemakkelijke kunnen en willen omarmen. Het is de vraag of we als samenleving en als individu instaat zijn om analyse te plegen en tot de kern te komen van de context. Zijn we instaat om tot reflectie te komen, hiervan te leren en hierdoor andere keuzes te kunnen maken. Keuzes om onszelf in bescherming te nemen, strategieën te ontwikkelen om bij de kern te blijven en ons niet te laten wegzetten als token, een eenzijdige identiteit en verklaart te worden vanuit cultuur. Keuzes waardoor we onszelf en anderen niet het ongemak en daarmee de verwijdering in duwen.