Daar staat hij dan, zijn kraak witte koksbuis matched bij zijn witte huid, zijn scherpe gezichtstrekken, kleurrijke bril, dat Brabantse accent en zijn zilverwitte haren. Hij babbelt er flink op los. Links van hem staat een prachtig kind, een jaar of 12 moet ze zijn, ze heeft blonde krullen, blauwe ogen en een getinte huid, ze luistert voor ze spreekt. Samen staan ze achter het aanrecht en ze maken twee taarten, een Eksikuku en een Fiadoe. De laatste spreekt hij steevast uit als Fi-a-Doe met de nadruk op Doe.
Rudolf vindt dat de keuken naar Suriname ruikt, ik vraag me af of hij weleens in Suriname is geweest. Hij vraagt het meisje naar haar achtergrond. Ze vertelt trots dat ze half Surinaams is, een kwart Indonesisch en een kwart Nederlands. De woorden: “Nou, deze cake die wordt denk ik niet door Nederlanders gemaakt,” klinken in mijn huiskamer. Het steekt mij, merk ik, hoezo is dat meisje naast jou geen Nederlandse? De gekleurde Nederlander wordt niet als Nederlander gezien en benoemt, dit is een trieste bedoeling als je het mij vraagt. Hij had makkelijk kunnen zeggen dat het wellicht een taart is die veel witte Nederlanders nog niet kennen. Dat had al zoveel uitgemaakt, hij bakt er nu in elk geval niks van. Misschien is Rudolf zich niet bewust van de directe uitsluiting die er plaatsvindt en dat maakt het nog erger. Want als je je daar niet van bewust bent, dan kan je er ook ‘niks’ aan doen. Dit gaat niet eens over ongemak, want hij voelt zich er niet ongemakkelijk bij. Dat hij alle gekleurde Nederlanders hun Nederlanderschap ontneemt of erger nog ontkent, lijkt hem niet te storen, voor hem is dat juist heel ‘gewoon.’ Dat maakt het lastig, want helaas is zijn ondoordachte woordgebruik, één die door vele witte Nederlanders als normaal wordt gezien en dus ook als de norm wordt ingezet. Met alle consequenties van dien. Het legitimeert dat er 3e en 4e generatie gekleurde Nederlandse kinderen zondermeer gevraagd kan worden: “Waar kom je vandaan? Nee, waar kom je écht vandaan? Nee goed dan, waar komen je ouders vandaan? Wat een exotische combinatie zeg. Jeetje dat eten maken, dat kunnen jullie echt goed, he!?” En weet je, daar hadden we al echt uit moeten zijn, anno 2020.
Het doet me gelijk denken aan een podcast die ik beluister “De plantage van onze voorouders.” In deze podcast gaat Maartje Duin opzoek naar haar geschiedenis, waarbij ze tijdens haar zoektocht stuit op Peggy Bouva. Peggy is één van de nazaten van tot slaaf gemaakte, van de plantage ‘Tout Lui Faut’ in Suriname. Een bed-oudtante van Maartje had een aandeel in die plantage. Maartje doet haar uiterste best om zo reflectief mogelijk, de podcast met medewerking van Peggy, te maken. Toch vervalt ze in een oude valkuil. Alle gekleurde mensen die zij spreekt op haar pad worden uitvoerig door Maartje omschreven. Van haardracht tot klederdracht tot huidskleur. Sieraden, de hoofddeksels en de kleuren van de kleding, alles passeert de revue. Als Cultureel Antropoloog en de geschiedenis van volkenkunde en rassentheorie kennende, vind ik het pijnlijk. Pijnlijk omdat zij met al haar beste bedoelingen en nuances, alléén het voor haar vreemde kan benoemen en daarmee exotiseert ze. Het ontbreekt haar om van perspectief te wisselen en haar familie als onderzoeksobjecten in het geheel te beschouwen. Maartjes witte familieleden, met wie ze in gesprek gaat, die worden in z’n geheel niet op hun uiterlijk beschouwd, maar op hun professie. Verder worden er van haar familieleden geen namen gebruikt, Peggy’s familieleden worden daarentegen bij naam en toenaam benoemt, zelfs de kinderen worden daarin niet beschermd. Dit terwijl de jonge nichtjes van Maartje niet bij hun naam worden genoemd. Daar komt een soort van witte neutraliteit en superioriteit om de hoek kijken, die mij als luisteraar niet aanstaat. Ik ben nu bij aflevering 4 en vind de inhoud reuze interessant, hoewel ikzelf dus stuit op diezelfde onbedoelde ontheemding en misplaatsing. In de reflectie ontbreekt de stem van Peggy, die wellicht wel naar de adellijke familie van Maartje zou kunnen kijken en ook dat perspectief als een gelijkwaardig perspectief zou kunnen toevoegen. In al haar ongemak probeert Maartje er toch wat gezelligs van te maken, zo reflecteert zijzelf op haar eigen handelen.
Voor een training, die ik afgelopen week gaf, bekijk ik de documentaire ‘Wit is ook een kleur’ van Sunny Bergman. Het grijpt me, ondanks de vele malen dat ik de film al heb gezien, weer aan. In één van de scenes wandelt Sunny een verboden toegangsbordje voorbij, dat doet ze altijd, ze denkt er eigenlijk niet bij na. Haar vriendin Ama, laat haar weten dat zijzelf, met haar uiterlijk het wel laat, de regels te overtreden, want ze heeft geen zin in vragen. Sunny vraagt: ‘En nu dan? Nu doe je het wel.’ Ama reageert: ‘Ja nu ben ik met jou, nu neem jij er ‘eentje’ mee, dan mag het wel.’ Sunny probeert zichzelf bewust te worden van haar privileges en probeert een aanzet te doen om witte Nederlanders als een eenduidige groep te categoriseren, door te spreken over ‘wij witte mensen.’ Die schoen vindt menig witte geïnterviewde niet prettig zitten, deze generalisering vinden sommige mensen uit de training ook niet prettig. Want zij, de witte mensen, zijn toch niet allemaal zo. Het ontbreekt echt aan reflectie vermogen, om in te zien dat wanneer er in de media of in de publieke ruimte over gekleurde Nederlanders wordt gesproken, diezelfde generalisatie wordt toegepast. Zeg maar, de pot verwijt de ketel. Ofwel Geert wil niet in een land wonen waar hem wordt voorgeschreven wat hij aan moet. En dat een jaar nadat hijzelf ervoor heeft gezorgd dat het Boerkaverbod van kracht ging. Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet!
Afgelopen week maak ikzelf met twee witte vriendinnen, na het eten, nog even een ommetje. Heerlijk even uitwaaien en gezellig van alles en nog wat uitwisselen. Het wordt sneller dan verwacht donker. We lopen langs een landgoed, waar je lid van moet zijn om daar te kunnen wandelen. Eén van mijn vriendinnen weet te vertellen dat zij geen lid is maar er wel komt met een buurvrouwtje. Ze is nog nooit om haar lidmaatschap gevraagd. We wandelen verder, op het voetpad is het wat donker. Eén van de vriendinnen bedenkt dat we best wel op de weg kunnen lopen, daar is het lichter. Terwijl dit allemaal de revue passeert, bedenk ik me of ik daar zomaar op dat landgoed zou kunnen meelopen. Zelf denk ik van niet, ‘the odd one out’ ik zou meteen opvallen. Net als op straat lopen, als mijn witte vriendinnen niet mee waren, was ik gewoon op het voetpad blijven lopen. Gewoon om het naroepen te voorkomen. De welbekende opmerkingen als “Zo doen we dat hier niet he!” Of: “Je kent de regels zeker niet.” Of het welbekende: “Als je je niet kan aanpassen, rot dan maar gewoon op naar je eigen land.” Nou ja goed, daar zit ik in mijn eentje niet op te wachten, op dit moment zijn mijn vriendinnen mijn White ticket In, ik hoor bij hun, net als Ama bij Sunny hoorde.
Dagelijks worden dit soort subtiele en soms minder subtiele uitsluitingsmechanismen bedoeld en onbedoeld ingezet, waardoor het insluiten wordt bemoeilijkt. Dat uitsluiten daar zijn ‘we’ pro’s in, dat hebben ‘we’ verfijnd. Als we nu ook zoveel energie stoppen in insluiten, dan wordt het echt een stuk gelijkwaardiger. Het insluiten zit in de ‘gewone’ dingen. In het alledaagse, in de simpele zaken, in de praatjes, in ergens kunnen lopen, in het fietsen, in winkelen, in de manier van spreken en aangesproken worden, in blikken zonder blozen, in aannames, in… jeetje waarin niet. Dat insluiten is een actieve aangelegenheid. Je moet er je best voor doen, iets willen leren, jezelf leren betrappen en anderen helpen dat ook te doen. Opletten op je taligheid, vragen of het prettig is voor mensen, openheid, interesse tonen, maar niet afdwingen, erkennen, herkennen en ga zo maar door. Leren, leren, leren, oefenen, oefenen, oefenen.
Het aankaarten van privilege, discriminatie, racisme en uitsluitingsmechanisme is voor niemand leuk of natuurlijk. Het is een ongemak aangaan die uiterst complex en precaire is. Witte mensen die reflecteren op hun eigen privilege doen dat in veel gevallen ten koste van gekleurde mensen. Gekleurde mensen zijn vaak te beleeft om iets over de re-marginalisatie te zeggen. En laten we eerlijk zijn ‘we’ zijn ook te blij dat er überhaupt reflectie of bewustwording plaatsvindt. Want je wil het proces, ondanks je eigen pijn, niet stoppen, want dan zijn ‘we’ nog verder van huis.
Philomena Essed en Gloria Wekker hebben er hun levenswerk van gemaakt, dit aan te kaarten binnen het wetenschappelijke discours. Zij werden overigens door de Nederlandse wetenschappelijke wereld voor hun werk uitgejouwd. Na een academische carrière buiten de Nederlandse grenzen te hebben opgebouwd, hebben beiden een onderscheiding voor hun werk ontvangen. Het aangaan heeft een lange adem nodig, want als we de moed verliezen dan blijft er weinig hoop over. Zonder hoop, geen heden en geen toekomst.