Svastika Ramcharan: Sporen

Reacties zijn gesloten

Het beloofde een mooie avond te worden. Na mijn deel, helpen met allerhande voorbereidingen in de keuken, voltooid te hebben, zat ik met de huisgenoten in afwachting van de gasten om het bijzondere gebeurde te vieren. Een markant feit, buitengewoon, bovenal bewonderingswaardig, werd herdacht: de zestigste huwelijksverjaardag van de ájá en áji van mijn goede vriendin. Ik ben daar huismuis, dus hoorde er vanaf het draaiboek maken tot en met het dweilen na afloop van het feestje bij.

De voorbereidingen waren al weken gaande, de taken waren goed verdeeld en iedereen had vrolijk meegeholpen. Op deze bijzondere dag was het van vroeg af aan een gezellige drukte in het huis van het diamanten echtpaar. Zijn kinderen, ook kindskinderen, waren vanaf zonsopkomst druk in de weer om de gestelde targets te halen, onderwijl herinneringen die opkwamen, gezellig te delen. ájá en áji werden goed in de watten gelegd op hun dag, ze kregen ook de supervisorsrol toebedeeld. Het gevierde echtpaar had weliswaar geen gezamenlijke post, nee, ájá tuurde stoer vanaf het balkon en áji zat bij het hele keukengebeuren, waarbij haar oudste dochter het schort, in dit geval, aanhad.

Na het uitsloven had iedereen zich opgetut en was er geen spoor van vermoeidheid te bekennen. Dat moest wel, vooral voor de ontelbare kiekjes die gemaakt zouden worden. Ja, door de dag heen waren de actiefoto’s belangrijk, daarop moest je er wel uitzien als een sloofje. Dat getuigde van je inzet. Terwijl je tijdens het festijn moet schitteren als een ster. Nee, niet als de zon, bijrollen schitteren als sterretjes aan de hemel. De zonneglamour is weggelegd voor de hoofdrollen, op deze dag ájá en áji. Ajá zat er al glimmend bij. Aji kon anytime naar buiten lopen. Waarschijnlijk werd ze nog geholpen met haar laatste make up. Warempel, daar was ze. Ze liep statig naar haar plek, naast ájá. Die bekeek haar van top tot teen. Ik bespeurde minachting op zijn gezicht.  “Hum boli karikká kaparwá na pahin, jaise saitán lage”. Mijn ogen richtten zich gelijk weer, en nu onafgebroken, op áji. Ze wisten eigenlijk niet welke kant op te kijken na deze rapportage van mijn hoorzintuigen. Gemakshalve misschien, bleven ze haar volgen, zagen hoe ze even halt hield, haar pas hervatte en zich pal naast hem neerzette. Alsof ze de zin die ons daarnet als een gierende vuurpijl passeerde, niet gehoord had. Terwijl wij allen die erbij zaten, de klinkklare woorden van zijn scherpe tong hadden gevoeld. Ik zag wat geschrokken trekken bij de anderen, die zullen op hun beurt hetzelfde bij mij genoticed hebben. Maar niemand verbaliseerde een reactie. Misschien omdat we dergelijke krenkende uitspraken van hem gewend waren?

De gasten kwamen met mooie wensen en het werd een feest om een 10 voor te geven. Een tante vroeg áji het geheim met ons te delen, zodat nakomelingen ook in de voetsporen kunnen treden en dergelijke mijlpalen kunnen bereiken. Dit festijn speelde zich af voor het mondkapjestijdperk dat zijn intrede deed vanaf Covid-19 op het wereldtoneel verscheen. We konden dus áji’s uiterst bedaarde, nietszeggende glimlach zien. Slechts dat was het antwoord op tantes vraag. Aji staat bekend om haar weinige woorden in groot publiek. Dus iemand die echt benieuwd is naar het geheim, zou haar maar op een ander moment moeten ondervragen.

Zoals gebruikelijk werd na afloop van het feestje het geheel in ogenschouw genomen. Ieder vertelde wel wat vanuit eigen perspectief om het feestverhaal te completeren. Een kleinkind vertelde de scene van ájá’s uitspraak over áji’s kleding. Aji vroeg zich luidop af wanneer dat gezegd was. Ze bevestigde dat ájá haar daags tevoren verboden had zich in het zwart te kleden op de feestdag, maar ontkende een woord van afkeuring gehoord te hebben op die avond. En met haar ongetinte glimlach was dit onderwerp voor haar afgesloten. Zal ik hieruit afleiden dat een antwoord op tantes onbeantwoorde vraag is: Oost-Indisch doof zijn? Als je niks hoort, is er ook niks om op te reageren.

In dezelfde familie is er een náni, die in tegenstelling tot deze áji juist haar mond flink roert. Zij laat absoluut niet over zich heen lopen, integendeel, ze zet eenieder die ook maar een simpele poging waagt haar dwars te zitten, op zijn plek. Ook haar man maakt pasjes als een gewaarschuwd mens.  Ze schroomt er absoluut niet voor om hem in het bijzijn van anderen te sommeren: “Burhaw tu cup!” Deze náná en náni zijn ook een flinke tijd samen in het huwelijksbootje, ook zowat 60 jaar!

Een moderneling zou haar geёmancipeerd noemen, ook gezien haar leeftijd. Vooral in vergelijking met áji, die zou kunnen gelden als het stereotype beeld van de (hindostaanse) vrouw. Maar zou áji ook niet moeten behoren tot de groep geёmancipeerden? En wel tot een categorie “stil” geёmancipeerde? Haar keus om ájá’s opdracht ver terzijde te leggen, wetende dat ze daarmee, haar man kennende, een uitbarsting uitlokt, getuigt van moed. Durf om onbeïnvloed haar keus te maken en onverslagen haar gekozen weg op te gaan. Hier is niet alleen haar leeftijd opmerkelijk, maar ook de omstandigheid waarin ze dit lef toont, opmerkelijk. Geёmancipeerd? Weliswaar zonder ophef.

“Hoe goed heb jij jouw náni gekend?”, vroeg iemand mij ooit. Terwijl ik “Niet echt” mompelde, flitsten schrale herinneringen aan haar door mijn hoofd. Ik was amper 7 toen ze deze wereld onaangekondigd verliet. De dag van haar dood kan ik me heel goed herinneren. Ik zou scenes van die dag tot in details kunnen weergeven. Jammer genoeg had ik, vanwege de afstand tussen Nederland en Suriname, telbare belevenissen met haar. “Geen nood,” vervolgde hij gelijk, waarschijnlijk omdat hij droefenis op mijn gezicht bespeurde, “ze zit op je neus!”. Mijn ogen richten zich automatisch beide tegelijk naar het puntje van mijn neus waarop hij lachend reageerde: “Niet letterlijk, je zal haar heus niet zien op je neus. Haar sporen zitten in je, je draagt DNA van haar. Niet alleen van haar, maar van vele verre voorouders.”

Zo ook geёmancipeerde náni en áji. Door hun aderen stroomt ook bloed van hun voorouders.