Column Naushad A. Boedhoe – Aflevering 9: Jit Narain, pionier van de Sarnámipoëzie

Introductie van Jit Narain ter gelegenheid van een eerbetoon aan hem door de Lalla Rookh Diaspora leerstoel te Den Haag op 23 september 2017

Sarnami ke bole aile-gaili
sanskirti bigar
na samjhe i bichar ke bhikhmangan
ki ihi se bachal hae abbe talak
okar Hindi ke parechar.
Sarnámi noemen ze een minderwaardige taal
het verwoest onze cultuur
deze onwetenden snappen niet
dat dankzij het Sarnámi
hun Hindi nog bestaat.

Dit is een strofe uit het gedicht Apan Kamjori uit de bundel Dal Bhat Chatni van Jit Narain. Deze bundel verscheen in 1977 en bevat gedichten in het Sarnámi en in het Nederlands. Jit Narain was de eerste dichter die heel bewust in het Sarnámi schreef. Hij mag, samen met Motilal Marhé, worden beschouwd als de grondlegger van de sarnámibeweging. Daarnaast moet Jit Narain worden genoemd als dé grote stuwende kracht achter deze beweging.

De liefde voor poëzie is bij Jit Narain heel vroeg ontstaan. In de periode dat hij op de Shri Vishnu muloschool te Paramaribo zat, zeg maar vanaf hij 14 jaar oud was, stond hij bekend als de scholier die op het schoolerf vaak zong. Misschien dat hij hiervóór al actief was, maar dat is mij niet bekend. Hoewel hij op school een echte bètaman was, voor de exacte vakken haalde hij een 8 of meer, bleef zijn liefde voor poëzie altijd bestaan. Daarnaast ontwikkelde hij heel vroeg een politiek bewustzijn. Zijn eigen achtergrond, kind van arme landbouwers, speelde daarbij een belangrijke rol. Vanuit zijn eigen levenservaring kon hij kijken naar de medemens en naar de geschiedenis van zijn voorouders. Onrecht en ongelijkheid hebben hem altijd beziggehouden.

Al vroeg na de oprichting in 1967 van de Jongerenorganisatie Nauyuga te Paramaribo werd hij hierin actief. Zijn politieke bewustzijn kwam hier tot verdere ontwikkeling. Na voltooiing van de Algemene Middelbare School (AMS) in 1969 kwam hij naar Nederland om in Leiden geneeskunde te studeren. Hij is altijd een serieuze student geweest en ook in Leiden ging de studie voor de wind.

De poëzie evenwel liet hij niet los. Jit Narain begon gedichten te schrijven. In een paar jaar tijd was dit uitgegroeid tot een stapel gedichten. Bijna al deze gedichten werden uitgebracht in zijn eerste bundel, namelijk de eerdergenoemde Dal Bhat Chatni. Jit Narain hield niet op, hij ging onverstoorbaar verder. In de periode 1977 – 2004 liet hij 12 dichtbundels het licht zien. Vorige maand verscheen zijn dertiende dichtbundel RahanBestaan. Een aantal gedichten uit Dal Bhat Chatni zette hij op muziek die in 1978 op de langspeelplaat Haryari uitkwamen.

Jit Narain schreef veel liefdesgedichten. Maar zijn meeste gedichten zijn maatschappijkritisch. In veel gedichten hekelt hij de koloniale onderdrukking van de contractarbeiders en beschrijft hij de moeilijke omstandigheden waaronder deze moesten werken. Persoonlijk wordt hij als hij de omstandigheden van zijn grootouders beschrijft. Ook hekelt hij de bestaande maatschappelijke misstanden op sociaaleconomisch, sociaal-cultureel en religieus gebied.

Dr. Lila Gobardhan-Rambocus schrijft in haar artikel Dit land heb ik gekozen in het boek Onbeschreven erfgoed (2017:138) dat vanavond wordt gepresenteerd:
“De maatschappelijke betrokkenheid van de auteur is groot, wat blijkt uit de keuze van de thema’s, twaalf in totaal, zoals vaderlandsliefde, familiebanden, de eigen culturele achtergrond, herinneringen aan de voorouder (ádjá) en feestdagen. In de bundel staan twee gedichten onder de naam ‘Arui’: Arui vraagt maar weinig / veel meer geeft ze terug en / Arui ligt voor het oprapen. “Met deze kernzinnen, schrijft Lila Gobardhan, “worden de armoede en de overlevingsdrang van de eerste generatie immigranten gesymboliseerd.”

Jit Narain was zich ervan bewust dat het bewustzijn over het Sarnámi hij niet alleen zou kunnen dragen. In Motilal Marhé vond hij een vroege bondgenoot. In 1973 organiseerde Jit Narain op zijn studentenkamer in Leiden een bijeenkomst met medestudenten waar Marhé een lezing hield over het Sarnámi. Dergelijke bijeenkomsten bleef Jit Narain gedurende zijn hele studietijd organiseren. In 1977 richtte hij samen met enkele anderen het Kollektief Jumpa Rajguru op. Dit Kollektief gebruikte hij als vehikel om enerzijds het Sarnámi te propageren en anderzijds kritische artikelen te schrijven over de instituties, zoals kerkelijke, die mensen gevangen hielden in hun denken en over opvattingen die achterstelling van mensen in stand hielden. In de kerkelijke en welzijnswereld was Jit Narain daarom niet populair.

In 1982 begon Jit Narain met het uitgeven van het periodiek Sarnami. Hiermee wilde hij een extra impuls geven aan het aan de man brengen van het Sarnámi. Om alles in een breder kader onder te brengen, richtte hij in april 1984 de Stichting Sarnami Nederland (SSN) op. Het doel was om alle activiteiten op het Sarnamigebied te coördineren en de taak die het Kollektief Jumpa Rajguru hierin vervulde onder te brengen in deze Stichting. Het laatste nummer van Sarnami verscheen in juni 1985.

In 1979 vestigde Jit Narain zich als huisarts in Den Haag. Door zijn behandelwijze was hij ongekend populair. Hij nam tijd voor zijn patiënten, zij voelden zich serieus genomen. Ook buiten spreekuren was hij bereikbaar. Met medicatie was hij zuinig, omdat hij probeerde de kwaal bij de wortel aan te pakken. Een bekende kwaal bij Hindostanen is, zoals wij weten, zenwe. Zijn motto was: zoveel mogelijk gesprekken en zo min mogelijk medicijnen. Jit Narain was in alles zeer sociaal bewogen.

Als het gaat om het dichten in het Sarnámi, mag Jit Narain met recht dé pionier en dé inspirator worden genoemd. Velen traden in zijn voetspoor, zoals Chitra Gajadien, Rahi (Raj Ramdas) en Gharietje Choenni. Zijn jongere broer Rabin Baldewsingh, heeft van Jit Narain, na diens terugkeer naar Suriname, de fakkel overgenomen in Nederland. In Suriname is Jit Narain thans de voornaamste drager van het Sarnámi en in Nederland is dat Rabin Baldewsingh, thans wethouder van Den Haag.

Wat Sarnámi betreft, heeft Jit Narain zich niet beperkt tot het schrijven van gedichten. Samen met dr. Theo Damsteegt schreef hij in 1987 het baanbrekende Sarnámi-leerboek Ká Hál en in 2003 samen met France Oliviera Het Nágarischrift voor beginners.

Voor het vele en baanbrekende werk is de waardering voor Jit Narain niet uitgebleven. Hij heeft een vijftal prijzen gekregen, waaronder de onderscheiding Ridder in de Orde van de Gouden Palm, The Indian Diaspora Award en eerder dit jaar de Trefossaprijs.

“We kunnen er moeilijk omheen”, schrijft professor Michiel van Kempen in zijn artikel Sarnámi, literatuur, 31 jaar later dat verscheen in het boek Sarnámi, een kleine taal met een grote opgave (2017:155): “Jit Narain is de dichter die de maat heeft gesteld voor alle Sarnamipoëzie. Jit Narain is de dichter van de droom en de modder. Hij is de man geweest die het existentiële verdriet van de emigrant-Hindostaan historisch diep heeft gepeild.”
Ik kan het niet beter zeggen.

Gezien zijn verdiensten, zeg ik concluderend, kunnen we Jit Narain, dé pionier van de Sarnámipoëzie en dé inspirator van velen, niet genoeg op het podium hijsen.

Bronnen

Gobardhan-Rambocus, Lila (2017), “Dit land heb ik gekozen”, Ruben Gowricharn (red.), Onbeschreven erfgoed. Perspectieven op de Surinaams-Hindostaanse cultuur,
LM Publishers, 131 – 146.

Kempen, Michiel van (2017), “Sarnámi, literatuur, 31 jaar”, Rabin S. Baldewsingh, Naushad Boedhoe en Bris Mahabier (red.), Sarnámi, een kleine taal met een grote opgave, Uitgeverij Surinen, 145 – 164.

Narain, Jit (1977), Dal Bhat Chatni (uitgave in eigen beheer).