Rohini, amper 5, stond zich draaiend in haar gebloemde klokkende jurkje te bewonderen voor de spiegel. Oorbelletjes, gekleurd halssnoertje, bling armbandjes. En de never ontbrekende haaraccessoires. “Je lijkt wel een kerstboom, wat minder bijou vind ik stijlvoller” zei ik zoals altijd weer tegen haar. Ja, ik gooide roet in haar joviale modebeleving. Dat was duidelijk aan haar gezichtje te zien. “Maar voor wie zoveel mode dan”, probeerde ik goed te maken. Net te laat besefte ik dat ik een stigmatiserende clichéuitspraak deed. De woorden waren er al uit. Mode maken voor iemand. Nee, dat doe je niet, je doet het voor jezelf, om er gewoon voor jezelf goed uit te zien. Ik wenste te corrigeren, maar zag haar verlegen naar haar spiegelbeeld kijken. Had ik in de roos geschoten? Zag ik sporen van verliefdheid bij zo’n ukkie? Hier zou ik het fijne van moeten weten. Maar wel tactisch aanpakken. Geen nood, daar zijn mama’s subliem in.
“Meiske, is ‘t Ramautar”? “Nee”, schrok ze, “hij heeft rotte tanden!” Ik schrok heviger dan zij. Kapsones erbij, wat kan die arme jongen helpen? Ik trachtte het voor hem op te nemen: “Maar die zijn melktandjes poppie, geloof me, hij zal een helder gezond gebit hebben later.” “Nee”, zei ze vastberaden, volgens mij wil ze geen risico’s nemen. Verstandig en prijzenswaardig. Weten wat je wil, bovenal zekere voor het onzekere. Onafhankelijke, voor zichzelf beslissende, zelfbewuste vrouw. Goed zo. Maar dan moest er ook geen “iemand” zijn voor die mode. De test voortzettend, noemde ik namen van jongetjes uit haar belevingswereld: Aryan, Soeradj. Steeds was ‘t “nee”. Ik opgelucht natuurlijk. Maar ik wilde haar geen woorden in de mond leggen. De conclusie moest spontaan komen, moest van haar zijn, niet opgelegd worden. Dus ging ik verder: Donovan? “Mama!”, gilde ze, “nee toch, dat kan niet!” “Waarom niet, heeft hij ook rotte tanden?” “Nee”, zei ze, “hij is een creool, hoe kan een Hindoestaan met een creool zijn?”
Ik ging zitten om dit groter probleem in kaart te brengen: hoe haalt dit kleine kind dat racistische denken in haar hoofd? Dat kost een gepast opvoedingsgesprek natuurlijk!
“Kindje, waarom niet dan? In Wan Pipel heb je gezien dat Rubya en Roy hebben doorgezet. Het ging moeilijk, de vaders waren erg boos. Maar dat was ook in een andere tijd. Een tijd waarin Hindoestanen en creolen nog niet goed gewend waren aan elkaar. Maar nu zijn we veel en veel jaren verder. We leven nu lang genoeg met elkaar om elkaar makkelijker en beter te kunnen accepteren. Het is nu normaal dat een Hindoestaan en een creool samen zijn. Jouw Indira áji en Paul ájá bijvoorbeeld, vind je niet vreemd. En over Sita mousi en Ray mousá heb je nooit opmerkingen gemaakt. En Reshma didi en Regillio bahnooi vind je ook normaal.” Genoeg hedendaagse voorbeelden die haar eraan herinnerden dat het inderdaad niet zo onmogelijk is. Integendeel, dat “Rubya-Roy” nu beter aanvaard wordt.
“Hoe kom je er dan op? Heeft iemand je dan verteld dat dat niet kan?” Schouders ophalend draaide ze in rondjes terug naar de spiegel. Ze had duidelijk genoeg van de opvoedingsles. Ik liet haar nu gaan, maar zou dit beslist in de gaten houden. Stereotyperingen horen niet thuis in de ontwikkeling.
Ik moest bijkomen van de dreun die m’n kleuter me had gegeven en nam de tijd om mezelf onder handen te nemen. Een kwalijke zaak. Ik zat te puzzelen wie of wat debet was aan Rohini’s denkbeeld. Sowieso niet onze opvoeding, wellicht invloeden van buiten ons gezin. Het idee dat rassen gerangschikt kunnen worden als superieur en inferieur ten opzichte van elkaar is niet van vandaag. In verschillende samenlevingen doet dit verschijnsel zich van oudsher voor. De geschiedenis kent vele verhalen van verschillende volkeren die zich etnocentrisch opstelden. Ook met droevige afloop. Een bekende is die van de Nazi in Duitsland, ook de apartheid staat gegrift in de globale geschiedenis. In de Surinaamse historie zijn verhalen over mensonterende gebeurtenissen tijdens de kolonisatie algemeen bekend: deze waren voortvloeisels van de gedachte dat de kolonisator superieur was ten opzichte van de slaaf. En na de afschaffing van de slavernij zette de multi-etnische bevolking de strijd van raciale rangorde voort. Maar dankzij onoverkomelijke integratie is dat beeld veranderd. Goede aanpak waar sporen zichtbaar zijn, zoals bij de jongste generatie in mijn familielijn, zal helpen tot blijvende verandering. Ik beloofde mezelf dit in de gaten te houden. En zo mijn bijdrage te leveren aan verdwijning van racisme.
Maar dat ik niet alleen mijn nakomelingen, maar ook de generatie voor mij wijs moest maken, beleefde ik kort na de scène met mijn spruitje. Ik reed van een nauta naar huis en een phuwá liftte mee. Tussen de ditjes en datjes gaf ze geregeld serieuze rij-instructies om veilig thuis aan te komen. Opeens zei phuwá: “Beti verleen hem maar voorrang, hij is een Hindoestaan. Een creool hoef je geen voorrang te verlenen”. Van schrik trapte ik op de rempedaal. Mijn auto schokte stil en de Hindoestaan trok op, wuifde dankend met een smile die reikte van zijn ene oor tot het andere. Ook las lip ik lovende woorden, allemaal om mijn sociale rijgedrag. Zou hij op dezelfde manier gedankt hebben als hij wist wat de ware toedracht was van mijn remmen?
Ik was verstomd door phuwá’s uitspraak. Als we van de generatie voor ons dergelijk gedrag meekrijgen, dan gaan we die richting op ja. Daar moet bewust mee omgegaan worden. Zodat het ophoudt. En niet gevoed wordt. Ik dacht aan Rohini. Wellicht eist elke generatie een tactvolle aanpak. Zal misschien minder makkelijk gaan, maar dat proberen is zeker de moeite waard.
We vervolgden de reis, ik zocht een geschikt moment om phuwá mijn gedachten op een nette manier duidelijk te maken. Voorzichtig, zonder haar op de teentjes te trappen! M’n brein werkte als van een astroloog bij het bepalen van een nauwgezet tijdstip om een catastrofe te voorkomen. En daar, ze vroeg me halt te houden bij een supermarkt om nog wat boodschappen te halen voor de volgende dag. We gingen de winkel binnen en ook ik pakte enkele spullen. Phuwá had uiteindelijk behoorlijk wat diversen en na afrekenen puzzelden we de zware zakken aan onze handen. Terwijl we zo bezig waren, benaderde een heer die het vrachtverdelingstafereel aanschouwde, ons vriendelijk met het aanbod om de bagage te helpen dragen naar de auto. Voor ik wat kon zeggen, overhandigde phuwá haar zakken en liep dankende woorden uitsprekend naar buiten. Ik rende zowat achter haar aan, nee, deze gelegenheid moest ik niet voorbij laten gaan! Ik naderde haar en fluisterde snel in haar oor: “Phuwá, wat doet u nu?” Ze hield stil en keek me verbaasd aan. “Wat is er beti?” “U accepteert wel een gunst van een creool?”, vroeg ik. Verschrikt keek ze me recht in m’n ogen aan. “Hoe durf jij”, flitsten haar ogen. De mijne bleven onschuldig vragend kijken, net zolang tot ze haar blikken afwendde en de creool achterna liep om hem wegwijs te maken. De creool die ze daarna vriendelijk bedankte om zijn spontane hulp.
Het vervolg van de rit was niet minder gezellig. Jammer dat het niet lang meer heeft geduurd voor ze is uitgestapt. Anders had ik van haar ergens voorrang mogen verlenen aan een creool!