Siela Ardjosemito-Jethoe: Misplaatst – een column over #schoonschip #identiteit #zelfidentificatie

Reacties zijn gesloten

Het is vrijdag en we ruimen de kelder uit. Het gaat eerst vrij vlot; gewoon spullen, wat kan weg en wat kan blijven? Al snel komen we er achter dat er erg veel weg kan. Dan stuiten we op een aantal dozen vol herinneringen. Dozen waarvan we niet meer wisten dat daar herinneringen in zaten. Mooie, grappige, pijnlijke herinneringen, allemaal interessant en hartverwarmend. Deze twee dozen, zorgen voor wat vertraging. Want ja, als je herinneringen afstruint ben je iets langer bezig, je wil ze ophalen en delen.

In één doos zitten foto’s van een tijd met mijn man zonder onze kinderen. Ja, dat is dan al meer dan veertien jaar geleden. Een tijd waar we een stuk jonger, minder grijs en heel wat kilootjes lichter waren. Tegelijkertijd was dit ook een periode waarin er veel meer onzekerheden op ons pad kwamen. En een tijd waarin zelfontdekking en samen groeien naar iets nieuws, hand in hand gingen.

Het is fijn om er op terug te kijken. Wat vinden we in deze doos?  Foto’s van reizen en events waar we samen en los van elkaar heen gingen. Oude cassettebandjes, ook die met mixtapes die hij voor me maakte en oude kaartjes die we aan elkaar schreven. Kaartjes met teksten over hoe verliefd we waren en hoe fijn het was om bij elkaar te zijn. Dat bij elkaar zijn ging niet zonder slag of stoot. We werden (en worden) vaak vreemd aangekeken door verschillende mensen uit verschillende bevolkingsgroepen, vooral door de Creolen en de Hindostanen, de Javanen alleen nadat we getrouwd waren en ik zijn achternaam aannam. Ook mijn moeder was er destijds niet blij mee. Het heeft haar vijf jaar gekost om ons als stel te accepteren voor wat we zijn, gelukkig met en bij elkaar.

Voor mijzelf was het al heel vroeg duidelijk dat ikzelf waarschijnlijk niet met een Hindostaanse jongen thuis zou komen. Ik had het namelijk al vanaf heel jong begrepen dat ik te sawar ofwel te donker was. Mijn eerste ervaring met mijn kleur was in mijn eigen omgeving. Ik moet toen een jaar of vier zijn geweest. Een phoewa (een nicht van mijn vader) zei tegen mijn moeder: ‘Eker ka hoi, etna sawar hai.  Kon oese bia karie?’ Ofwel ‘Wat gaat er met haar gebeuren? Ze is zo donker wie gaat met haar trouwen?’ Mijn moeder maakte daar gelijk korte metten mee, dat gaf me wel een goed gevoel.  Dat naast alle Bollywood- en de baithakgana liedjes (gore gore galo mein kala tiel enz.) die overal en nergens te horen waren, was mijn grote ergernis. Ik voelde me vaak misplaatst en vanuit een stil protest danste ik niet op die liedjes en dat terwijl ik echt van dansen houd. Omdat ik geboren en getogen ben in Friesland, heb ik niet een sterk Hindostaans gemeenschapsgevoel ontwikkeld. Toen ik  eind jaren ’90 op mezelf in Den Haag ging wonen, was ik er ook niet op bedacht dat die gemeenschap hier zo groot en aanwezig zou zijn. Ik kende weinig Hindostanen en had wel familie, maar die zag ik alleen maar met mijn ouders erbij. Anders eigenlijk niet, ik was niet met hen opgegroeid dus het voelde niet bekend genoeg om zelf aan te sluiten. Ook de Mandir  was niet direct een plek voor mij. Hoewel ik wel religieus ben opgevoed was dat buiten ons gezin eigenlijk niet in gemeenschapszin, dus ook dat zocht ik niet op. Naast mijn gezin en directe familie om, kende ik daardoor dus weinig Hindostanen in Den Haag en veel Hindostaanse mensen kenden mij ook niet. Ik had het gevoel redelijk anoniem door het leven te kunnen gaan.

In 1998 ontmoet ik mijn man op een schoolfeest in de Houtrusthal. Mijn man is half Javaans en half Creools en als je hem ziet, lijkt hij met z’n lengte en zijn uiterlijk meer Creools. Na een tijdje met elkaar op te trekken, besluiten we samen te gaan wonen (ook niet zo gebruikelijk). We merkten op dat mensen wel iets over ons ‘samen zijn’ vonden. Ze voelden zich geroepen om zich hierover uit te laten. We hebben vaak te horen gekregen of we niemand van ‘onszelf’ goed genoeg vonden. Of waarom we überhaupt bij elkaar waren. Of er werd iets in het Hindostaans gezegd (wat ik altijd heb nagelaten te vertalen voor mijn man). Omgekeerd werd er behoorlijk wat gezegd in het Sranan Tongo, maar goed dat verstonden we beiden maar half. We hebben geleerd om ons er voor af te sluiten. Soms met succes en anders met ergernis en verdriet. Het waren vaak geen bekenden en dus schonken we er weinig aandacht aan. Voor de mensen die we lief hebben zoals mijn moeder, hebben we veel meer geduld gehad. We hebben er een punt van gemaakt dat ze ons als ‘ons’ zou gaan zien. Na vijf jaar was dat ook min of meer gelukt. Daarvoor waren het vooral dichte deuren en pijnlijke woorden. Mijn vader (wonder boven wonder) en broers en zussen waren overigens wat sneller overtuigd. We hebben van hen er nog nooit een onvertogen woord over gehoord. Dat kan ook bijna niet anders, hij is te lief.

Inmiddels zijn we bijna 22 jaar bij elkaar en nog steeds worden we misplaatst met mijn en zijn uiterlijk en ons inmiddels gezamenlijke achternaam. Ik zie er wat “traditioneel”  uit met mijn rode stip en gevulde maang en met hem naast me klopt het plaatje niet. We lopen hand in hand en er wordt van alles gevraagd. Horen jullie bij elkaar? Zijn jullie op z’n Hindoestaans getrouwd? Een Hindostaanse buurvrouw (die ik een paar keer heb gezien) komt me vertellen wat een leuke, lieve man ik heb, ondanks dat hij Creools is.  Zelf is ze gescheiden van haar Hindostaanse man, die haar naar eigen zeggen, alle hoeken van de kamer had laten zien. We krijgen vaak te horen: ‘Ardjosemito, dat is een Javaanse naam!’ Het zijn vaak mensen uit de Javaanse gemeenschap die dit zeggen. We knikken en voelen ons niet geroepen om een uitleg te geven. Men richt zich tot onze kinderen. Ze hebben ‘goed’ haar, ja cringing, dat begrijp ik, maar dit is wel hoe er over hun haar wordt gesproken door mensen vanuit de creoolse gemeenschap. Ze raken verward met al die achtergronden, wat doen jullie ze aan? Komt er een moeran of sla je dat over?  Gaan jullie ze laten besnijden, was een andere vraag. Zij en alle anderen die ons nakijken, naroepen en bevragen, doen er niet toe. We richten ons op wat we kwamen doen en gaan door met ons leven. We voeren deze en andere gesprekken wel met onze kinderen, die er wel toe doen! We weten dat zij die vragen ook gaan krijgen. De Hindostaanse voornamen, de Javaanse achternaam en dan die krullende lokken, ja, daar gaan ze vragen over krijgen. Van tijd tot tijd  voeren we gesprekken over identiteit en over erbij horen en over zelfidentificatie. Het gevoel van misplaatst worden, kennen mijn man en ik vanuit onze eigen strubbeling. Ze herkennen zich in ons en samen komen we er wel uit.

In de andere doos zitten vooral boeken, essay’s en presentaties van de universiteit en het hbo. Eén van de presentaties heet: Roti met kip of boerenkool met worst? Het was een pleidooi om te leren combineren en dat in te zetten. Dat wat je mooi, belangrijk en waardevol vindt uit verschillenden culturen waarin je leeft recht doen en jezelf verrijken. Ik moet toen 22 jaar zijn geweest. Eigenlijk is er in dat opzicht wat mij betreft niet veel verandert. We vieren Holi en Divali, gaan naar de kerk, naar de madjit en naar de mandir, zeggen shloka’s, mantra’s en Onze Vader. We wensen familie en vrienden Ramadan Kareem en kleuren Oranje met koningsdag. Ik vind het goed zo. Het is heerlijk om ouder te worden en je te realiseren dat misplaatst worden niet hetzelfde is als je eigen plek niet kennen.