De immigranten die vanuit Brits-Indië kwamen om als contractarbeiders te werken, bezaten een verscheidenheid aan zeer gespecialiseerde vaardigheden die deel uitmaakten van hun cultureel erfgoed. Een voorbeeld uit Trinidad; de godná-wálá.
De godná- of tatoeage-traditie was prominent aanwezig onder de vrouwen van de Indiase contractarbeiders en hun nakomelingen. Tot op de dag van vandaag dragen vrouwen, vaak ver in de tachtig, deze tatoeages op hun onderarmen; één die ze vóór het huwelijk kregen en de andere na het huwelijk. Ze getuigen allemaal van het feit, dat als ze deze niet hadden, hun schoonfamilie of een heilige man zelfs geen water van hen zou accepteren.
Deze vrouwen vertellen over de godná-wálá of godaiyás (tatoeagekunstenaars) die met hun instrumenten zouden komen. Er waren tatoeëerders of godná-wálá’s die van plaats naar plaats trokken en hun komst aankondigden door met een kleine hoorká een ratelend geluid te maken, terwijl ze riepen: “Are, are! Suno! Godná-wálá áwe hai, taiyár hojá!” Dit betekent zoiets als “Luister, luister! De tatoeëerder komt eraan, maak je klaar!”. En terwijl ze zongen, zouden ze de tatoeage op de onderarm, borst, neus of kin graveren.
Tatoeages, of traditionele lichaamskunst, worden al eeuwenlang beoefend in vele Indiase gemeenschappen, en godná (de kunst van het prikken van de huid met naalden gedoopt in inkt) is een van die tradities van lichaamstatoeage. Tatoeageontwerpen werden geëtst op de armen en handen van pasgetrouwde bruiden. Twee van de meest populaire ontwerpen waren ‘Rám ke bagaicá’ (de tuin van Ram) en ‘Sita ke rasoi’ (Sita’s keuken). Het laatste wordt hieronder geïllustreerd.
Men geloofde dat godná-markeringen de enige versiering waren die bij de persoon blijft na de dood. Voor getrouwde personen wordt gezegd, dat als zowel de echtgenoot als de echtgenote drie stippen op hun nek tatoeëren, ze elkaar na de dood in de hemel zullen ontmoeten. Deze godná-praktijk heeft echter geleidelijk zijn culturele betekenis verloren. Deze traditie bestaat niet meer in het Caraïbisch gebied en wordt alleen nog verteld in herinneringen of verhalen door de vrouwen die ze nog steeds dragen.
Hoe was de toepassing van tatoeage in Suriname in de periode van 1873 – 1973?
Een Duitse onderzoekster, Sinah Kloss, schrijft er over vanuit een bijzondere invalshoek. De vertaling is van mij afkomstig:
Een tatoeage heeft niet één, maar meerdere betekenissen, afhankelijk van de persoon en interpretaties binnen een socioculturele context. Om dit te illustreren, richt dit artikel zich op tatoeagemerken met de naam “godná” in Suriname en Guyana, en op de bijbehorende tatoeagepraktijken. “Godná’s” zijn te vinden onder oudere Hindoestaanse vrouwen en kunnen worden geïnterpreteerd als tekens van zowel onderwerping als verzet. Ze kunnen echter ook dienen als middel om patriarchale hiërarchieën, koloniale en orthodox religieuze structuren uit te dagen.
Is dit ooit verder onderzocht in Surinaamse/Hindoestaanse onderzoeken? En zo ja, wat waren de bevindingen? Deze vraag was naar aanleiding van de godná- of tatoeagezang die toch tot een bijzondere categorie behoorde. Strikt genomen is het een arbeidslied van de manihár of naṭuá, die vroeger door het dorp trok en zijn diensten aanbood door luid te roepen. Dit zangritueel is verbonden met een huwelijksritueel.
Bijna alle vrouwelijke zangers, vooral de oudere, hadden tatoeageontwerpen op hun armen, soms op hun borst, evenals kleine stippen op hun wangen of voorhoofd. Destijds, in de jonge levensjaren van deze vrouwen, werd geëist dat niemand in het huis van de echtgenoot voedsel of water van hen zou accepteren als ze niet getatoeëerd waren.
Na het huwelijk vergezelt de bruid haar man slechts enkele dagen en keert dan terug naar het ouderlijk huis. Op dat moment neemt de moeder van de bruid haar op schoot en laat een ontwerp op haar rechterarm tatoeëren; bij terugkeer naar het huis van de echtgenoot wordt een tatoeage op de linkerarm gezet. Men geloofde dat als de moeder haar dochter op deze manier tatoeëerde, ze elkaar weer zouden ontmoeten in de hemel.
Er zijn veel soorten tatoeageontwerpen, zoals een olifant met een howdá, een kroon, maar de meest ceremoniële staat bekend als Sitáji ki rasoi, Sītá’s keuken. Dit ontwerp symboliseert mogelijk de rol van een vrouw in het huishouden, hoewel het niet duidelijk is waarom dit ontwerp deze naam heeft, tenzij het enige relatie heeft met Sitáji ká cauk, wat suggereert dat het doel waarvoor de moedergodin aan het begin van het huwelijksritueel was uitgenodigd, in de vorm van de aarde, nu is vervuld en dat nu haar stempel gezet is op de pasgetrouwde vrouw.
De liederen die tijdens het tatoeëren worden gezongen, zijn van verschillende soorten; sommige zijn gális, mogelijk als een hulpmiddel voor de vruchtbaarheid van de pasgetrouwde vrouw, terwijl andere een verhaal vertellen waarvan het thema de onomkeerbaarheid van een huwelijk tegen elke prijs is, waardoor de tatoeage opnieuw wordt gezien als een stempel van het huwelijk, om haar vrouwelijkheid te heiligen, zodat voedsel en water in het huis van de echtgenoot geaccepteerd kunnen worden uit haar hand.
Ik weet dat op Kwatta de vrouwen van mijn oma’s generatie vrij vaak godna’s hadden. Maar ik heb daar helaas geen foto’s van.
Bronnen:
Virtual Museum Trinidad and Tobago. https://www.facebook.com/groups/191766699268
https://caribbeanhindustani.org/author/ramusa/page/2/
Kloss, S.: https://uni-bonn.academia.edu/SinahKlo%C3%9F
Tekening Sietáji ki rasoi: https://caribbeanhindustani.org/author/ramusa/page/2/
Foto 1: afkomstig van het Suriname Museum, GB Pant Institute, Prayágraj, India