Mijn vader zat in de politiek! En dat hebben we geweten. Het was altijd spannend met al die mensen bij ons over de vloer. Soms was het lastig om te onderscheiden waar een bezoeker voor kwam. Voor de politiek, Árya Samáj, kwam hij voor een kavel of kwam hij een kalf kopen? Of wilden ze advies over landbouw? Het kon ook een leverancier zijn met nieuwe offertes.
Op een gegeven moment begon je de mensen te herkennen en het leuke was dat deze mensen mijn oudste broer en mij, de twee oudste zonen, ook bij naam kenden. Zelf vond ik de verkiezingscampagnes spannend: vergaderingen, massameetings, geluidswagens en posters.
Als er in de stad massameetings gehouden werden door de Partij van de Landbouw of later door de Actiegroep of VHP, ging ik er wel eens naar toe. Mijn vader mocht vaak of moest bewust als laatste spreker spreken. Maar het werd ons al vroeg duidelijk hoe politiek bedreven werd en hoe smerig het kon zijn.
Toen hij verkozen was als statenlid, kwamen veel mensen bij hem op bezoek. Zoveel dat er gauw een partijgebouw werd geregeld, aan het begin van de Keizerstraat in Paramaribo. Ik liep wel eens van de Kippenmarkt of Paramaribo Bazaar, ook aan de Keizerstraat, naar het partijgebouw en hielp mee om de mensen te registreren die later in een andere kamer op gesprek konden. Velen zochten werk en bedelingskaarten, een soort voedselbon (kharcá ke kágaj). Aan een stuk door werden er sollicitatiebrieven getypt of geschreven – velen waren niet geschoold – voor een baan bij de overheid of er werden gesprekken aangevraagd met het oog op voedselbonnen.
Hier maakte ik mee hoe opportuun mensen kunnen zijn. Hadden ze vóór de verkiezing staan schelden op politici, stonden ze na de verkiezing met droge ogen te beweren dat de hele familie op hem gestemd had. “Tot wel dertig stemmen uit één familie,” zeiden ze dan. Dan werd er een tegenprestatie verwacht: “…of de voedselbonnen geregeld konden worden”. Gelukkig konden, zonder zich bezwaard te voelen, de toetsingsafspraken aangevraagd worden bij het ministerie van Sociale Zaken. Dat werd namelijk door een ambtenaar gedaan en deze kon als buitenstaander vaststellen of iemand in aanmerking kwam voor deze uitkering. Maar het kwam ook opvallend veel voor dat zo’n figuur verhaal kwam halen op het partijkantoor als het verzoek was afgewezen; scheldkanonnades, vloeken en vervloekingen waren geen uitzondering.
Hoe ging zo’n controle?
Na ontvangst van de aanvraag, maakte de ambtenaar van het ministerie van Sociale Zaken een afspraak met de familie. Eerst werden de personalia en gegevens van de Burgerlijke Stand doorgenomen. Dat was vaak een moeizaam proces, want velen hadden hun zaken niet op orde of er waren mistige, onduidelijke relaties binnen zo’n familie. Er was toen ook geen foto-ID, documenten ontbraken regelmatig, namen waren anders et cetera. Daarna vond de controle op locatie plaats, waar men keek naar de omstandigheden, bezittingen en dergelijke.
Degenen die het echt nodig hadden, werden makkelijk geselecteerd, maar ook daar werd aan misleiding gedaan: andere personen werden opgetrommeld (grote familie, veel monden om te voeden), met leeftijd werd gesjoemeld, bezittingen werden even verhuisd, ze spraken geen Nederlands, hadden aandoeningen en konden de dokter niet betalen. Kortom, net zoals in de rest van de wereld: de brutalen bezitten de halve wereld.