Siela Ardjosemito-Jethoe: Wie zoet is krijgt lekkers! – een column over identiteit, teleurstelling, verandering en traditie

Nederland heeft een rijke traditie wanneer het de feestdagen betreft. Verschillende feestdagen krijgen al een geruime tijd steeds meer aandacht. Kerstfeest wordt tegenwoordig heel uitgebreid gevierd. Er zijn steeds duurdere cadeautjes onder de kerstboom te vinden, er wordt uitgebreid gegeten en gedronken daarnaast is de versiering uitbundig. Met de geboorte van Christus heeft het niet veel meer te maken, dat is in elk geval voor velen niet op de voorgrond.  Met Pasen is het feest. Er worden eitjes verstopt, geverfd en opgegeten, het huis wordt versierd en er worden paaslunches georganiseerd. Maar wat die met paashazen en eitjes met het heen gaan van Christus te maken hebben dat is niet duidelijk. Daarnaast adopteren we in Nederland er ook makkelijk feestdagen zoals Valentijnsdag en Halloween bij. Een beetje commercieel is het natuurlijk wel, maar wat zou het, het is toch leuk!

Wat echter nog redelijk authentiek is gebleven is het Sinterklaasfeest. Vanaf oktober liggen de winkels al vol met pepernoten, speculaasjes en chocolade letters. Bij de start van de decembermaand zijn vele kinderogen gericht op hun schoenen, die deze dagen extra betekenis krijgen. De Sint komt en het media spektakel is al vanaf november gedoken in het Sint-verhaal van dit jaar. Met Dieuwertje Blok, die haar eigen ruimte krijgt op onze publieke zender om de kinderen te vangen in het Sint-journaal, prachtig. Van ons belastinggeld, de kindergeest in de fantasiemodus houden, daar worden ze rijk van.

Het moet 1983 zijn geweest toen ik hem voor het eerst ontmoette. Ik geloofde er toen al niet in. Ik weet nog goed dat ik dacht: “Kom maar op, wat weet jij nou van mij?” Die baard en dat haar, alles is nep. Toen ik beter keek zag ik dat het de vader van een van de kinderen in het dorp was. Maar die pieten, die waren onherkenbaar, ik vond ze eng, ze deden raar, ze waren te luid, ze maakten rommel en hadden veel te blauwe ogen met gekke witte randen. Ze spraken met een vreemd accent en waren grof, ze gooiden met eten, iets wat echt niet mocht van mijn moeder. Vreselijk dus.

Ik hield wel van zingen, pepernoten, gedichtjes schrijven en surprises maken. Jarenlang was het Sinterklaasfeest naast Divali, Holi en Kerst een van de favoriete feestdagen in ons gezin. Het was een drukte van jewelste, er stonden wasmanden vol cadeautjes bij de voordeur, er werd hard geklopt, zacht geklopt en een flinke strooi pepernootjes kwam onze kant op. Er werden gedichten voorgelezen, met een boodschap voor de lezer en er werden surprises gemaakt waarin creativiteit geen grenzen kende. Fantastisch dus. Wij als kinderen renden naar de deur en met een beetje geluk zagen we nog net die zwarte hand om het hoekje suikergoed strooien. Dit tafereeltje zou vervolgd kunnen worden met een Sinterklaaslied dat met een buitenlands  (Surinaams) accent ten gehore wordt gebracht. De piet struikelt nog een aantal maal over zijn eigen voeten, loopt tegen de deur aan en wij kinderen hebben een lol. Om het gedrag van de piet wordt door een ieder hartelijk gelachen.

Jaren later, een jaar of 13 was ik toen, vraagt een van mijn zussen, of mijn broer en ik voor onze neefjes en nichtjes voor zwarte piet wilden spelen. Ik had er een dubbel gevoel bij. Ik werd al vaker uitgemaakt voor Sielablackataranosso.  En nu zou ik mijzelf nog zwarter moeten maken en ook nog een beetje gek doen. Laten we wel wezen, binnen de Hindostaanse gemeenschap was ik nog al donker uitgevallen. Dat heb ik veel moeten horen. Een nicht van mijn vader, wist mijn moeder te vertellen, dat ik nooit zou trouwen met die kleur. Maar goed mijn zus vraagt dit en ze heeft de pietenpakken en de zwarte schmink al gekocht. Schoorvoetend zeg ik, ja. En nu ik ja heb gezegd maak ik er ook wat van. Samen met mijn broer maken we van een rode multomap, het boek van Sinterklaas. We plakken er gekunsteld een geel kruis op. We verzamelen verhaaltjes over de kleintjes en schrijven die in de map op. Samen hebben onze zussen elf kindjes en we gaan bij hen langs. Heel gelukkig werd ik er niet van, maar de kinderen waren aanvankelijk onder de indruk. Toen ze dichterbij kwamen, zagen ze dat wij het waren. Nou dan was al die schmink eigenlijk voor niets! We hadden het wel heel gezellig met elkaar en konden er hartelijk om lachen.

Dat brengt me bij de vraag waar het Sinterklaasfeest nu eigenlijk voor staat. De betekenis van dit verhaal dreigt net als bij Kerst en Pasen, verloren te gaan. Niet alleen onder de commercie zoals bij de andere feestdagen, maar onder racisme, polarisatie en verharding. De Sint staat bekend om medemenselijkheid en barmhartigheid. Een feestelijke tijd waarin kinderen van alle lagen van de bevolking werden behandeld met een overstijgende inclusiviteit. Een feest dat in eerste instantie klasse en gender en later ook religie en etniciteit overstijgt. Een mooi gegeven om heden ten dagen nog op voort te borduren. Juist om weer terug te gaan naar de kern van het Sinterklaasfeest, het oog hebben voor een ieder die deel uitmaakt van de samenleving en hier geen onderscheid te maken. Dan zou ‘zwarte’ piet vervangen kunnen worden met piet of niet?

Ik word verdrietig, boos en moedeloos van het discours van het debat. Ik zou willen dat het zo simpel was, als ik hierboven beschrijf. Ik weet dat dat niet zo is, want dan misken ik het onderliggende racisme dat  doordrongen is in de vezels van onze samenleving. Het gaat niet om zwarte piet, het gaat om iets veel ergers, iets wat waar we nog een lange adem voor moeten hebben met elkaar.

In de tussentijd merk ik dat ik steeds meer teleurgesteld raak in de mensen om mij heen. Mensen in wie ik mijzelf zou willen zien, maar nu grote moeite heb met die weerspiegeling.

Ik ben geboren en getogen in Friesland. Vaak ben ik daar trots op. Het heeft me gevormd tot wie ik ben. Recht door zee, Fries als taal mee, nuchter, niet te ingewikkeld en zeggen waar het op staat. Mijn roots liggen in Suriname en India en dus noem ik mijzelf ook Surinaams/Hindostaans, vaak ben ik daar trots op. Het heeft me gevormd tot wie ik ben. Gemeenschapszin, iets doen voor een ander, altijd welkom ook als je onaangekondigd langs komt, Sarnami spreken, niet te veel golven creëren en goed je best doen op school. Inmiddels woon ik 23 jaar in Den Haag. Ik woon hier langer dan, waar ik ook heb gewoond en ik noem mijzelf inmiddels naast Fries even zo makkelijk Haags. Ik leerde hier mijn eerste Hindostaanse vriendin kennen, maakte onderdeel uit van een gemeenschap die ik daarvoor niet kende. Zat hier op school, werkte in de Schilderswijk, in Laak, in Spoorwijk, in de stad voor het Rijk en voor de Gemeente. Vaak ben ik er trots op, dichtbij de zee, de politieke turbulentie, een internationale omgeving, Vrede, Recht en Veiligheid, zo stellen de vaandels van deze stad, mijn stad.

Op al deze facetten van mijn identiteit, merk ik dat mijn trots afbrokkelt. Ik krijg last van plaatsvervangende schaamte, schaamte voor uitingen die door Friese, Hindostaanse en Haagse metgezellen worden gedaan. Het daglicht kan niet verdragen wat er allemaal over de tafel gaat omwille van het ‘kinderfeest.’ Er is een beerput opengetrokken van drogredeneringen, racisme, discriminatie en een omkering die ik niet kan uitleggen en ook niet kan uitstaan.

De zogenaamde Jeanne d’Arc van Friesland die wetsobstructie toepast, gevaarlijke verkeerssituaties creëert en basisrechten van protest schendt. En dan wordt ze dus als held gezien in plaats van crimineel.  Ik walg ervan, waar ik vroeger fier was op mijn Friese achtergrond, zakt de moed me in de schoenen. Nu het zo zwart op wit staat weet ik dat ik hier gezeur (zacht uitgedrukt) over ga krijgen van ‘mijn’ mensen in Friesland.

Dan zijn er de Haagse ‘kindervrienden’ die het nodig vinden om te radicaliseren, te intimideren en te terroriseren. Ze hebben geen respect voor mens noch omgeving en zijn daar trots op. In de media worden ze tot activisten omgedoopt, bijzonder! Nee, met deze Haagse stadsgenoten wil ik me niet vertonen, ik schaam me diep voor hen.

Dan rest er de uitspraken van zogenaamd ‘self proclaimed’ prominenten van kleur, waar ik als Hindostaanse geen roti van lust! Mijn nekharen staan letterlijk overeind, bij het luisteren naar de aanbieder van het ‘vergezicht’, wat een bakwaas (onzin) en het lezen van stukken van de niet-rotimaker. Er wordt rustig verkondigd dat het geweld uit het Haagse voorbeeld van hierboven te begrijpen is, ik begrijp daar echt niks van. Een deel van ‘mijn’ mensen zullen het niet fijn vinden dat ik dit stel. Maar ik schaam mij diep en wil op geen enkele manier met deze twee geassocieerd worden.

Na het bekijken van het zoveelste nieuwsitem deze week over het zogenaamde  ‘zwarte pieten debat,’ is het even stil in onze woonkamer. Ik weet niet goed te duiden of het een stilte is van verwerking of ontmoediging. Mijn man doorbreekt de stilte en zegt gekscherend met een ondertoon van realiteit: “Als we het dan toch over traditie hebben, kom dan maar door met die roe. Dan wil ik wel piet zijn, ik mag ze er dan toch volgens de goede traditie ongehinderd, door wet en regelgeving, van langs geven? Wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is de roe!”